Return to site

waar slaapt Koning Arthur ?

een sprookje uit Wales

>>> Wales heeft mijn hart gestolen. Toen ik eens op mijn eentje naar Schotland wou reizen, kon ik – via een tip van een gemeenschappelijke vriend – met Vromie meerijden met zijn auto, tot in Wales (Cymru in het Welsh). Dat was zijn bestemming en ik zou dan alleen doorreizen naar het Noorden. Daar is niets van in huis gekomen: Wales had zoveel te bieden en het gezelschap van Vromie was zo aangenaam dat we samen in Wales zijn blijven hangen: het werd een memorabele reis, en één van de mooiste van mijn leven.

Tijdens onze reis viel mij ook iets merkwaardig op: alle publieke grasvelden – zoals aan kastelen, oude abdijen en zelfs aan ruïnes – zijn zeer verzorgd en vlekkeloos gemaaid. Alleen schapenkeutels ontnemen je de zin voor een picknick of een tuinfeest. Nadat onze ervaringen met schapen lieten we twee boodschappen op T-shirts drukken:‘ Cymru, land of fallen sheep and shit ‘ … en ‘Cymru, land of forgotten garden parties’

Oh ja, we werden toen op een avond na sluitingsuur in een pub vergast op een degustatie van malt whisky, en mochten ook proeven uit een fles die een malt whisky van 30 jaar oud combineerde met eentje van 18 jaar oud, een speciale oplage van slechts 500 flessen ter ere van het huwelijk van prins Charles en Diana. Ik begreep nu ook dat whisky ‘levenswater’ betekent. Sindsdien is ‘Glenmorangie’ mijn favoriete malt whisky. ‘Lloniannau’ ( = ‘op uw gezondheid’) is ‘klinken’ in het Welsh. Dat levenswater is blijkbaar ook babbelwater, want in Welsh gezelschap hoorde ik bij een goed glas whisky meer dan één sprookjesachtig verhaal vertellen.

De Britten hebben dan wel geen mythologie zoals d' Oude Grieken, zij hebben wel heksen, feeën, tovenaars en legendarische koningen. <<<

 

Sprookjes blijven ‘my cup of tea’. Een sprookje is in oorsprong een mondeling overgeleverd volksverhaal waarin vaak magie een rol speelt en een beroep wordt gedaan op de fantasie van de lezer of luisteraar. Het is een prozavertelling waarin fantastische, wonderbaarlijke of metafysische feiten en gebeurtenissen het genre bestemmen tot een overwegend fictionele tekst. Het woord is afgeleid van het middeleeuwse woord 'sproke', dat verhaal of vertelling betekent: vroeger verzonnen mensen verhalen over het leven, gehuld in een laag fantasie. Die verhalen werden dan verteld rond een kamp- of haardvuur aan jong en oud. Vooral in de Middeleeuwen, de tijd van heksen en tovenaars, ontstonden veel sprookjes. Normen, waarden, goed, rijk en arm hadden een groot onderdeel in het verhaal.

De meeste sprookjes beginnen met ‘once upon a time’‘er was eens’ – waardoor het verhaal tijdloos wordt. Sommige van die verhalen zijn dramatisch en eindigen niet met ‘ze leefden nog lang en gelukkig’. Ook in onze tijden worden er nog sprookjes geschreven. (ik denk aan Oscar Wilde, Roald Dahl ea). Oude overgeleverde – al of niet dubieuze – ‘historische feiten’(?) vormen vaker de inspiratiebron.

 

‘Deze sprookjes zijn vervuld van betovering. Wijze druïden, heksen in vele verschijningsvormen, reuzen met meerdere koppen en feeën die de zielen van mensen gevangen houden, bevolken een wereld waarin helden en heldinnen – als prins(es) of als schaapherder – hun grootse daden verrichten. Hun tochten vol gevaren spelen zich af tegen een decor van eenzame eilanden, rotsige klippen, bloeiende heidevelden en verraderlijke mistflarden. Er is dood, maar ook levenselixir, kwaadaardigheid maar ook opofferende liefde; onderdrukking maar ook slimheid. Er is de geur van turfvuren, en in de nacht klinken de stemmen van het kleine volkje.’ *

Voor een romantische geest moet dat niet meer zijn.

 

In Wales leerde ik ook dat je nooit Engelsman mag zeggen tegen een Welshman. Dat gaat terug tot de tijd dat het Romeinse Rijk uiteenviel en dat Groot-Brittannië verdeeld geraakte – ook door de rooftochten van de Noormannen – door de strijd tussen verschillende ontstane ‘koninkrijkjes’. In de loop der tijden ontstonden er zo ook vele verhalen die oude legenden en vetes in stand houden, waarvan niemand meer goed weet hoe die eigenlijk ooit ontstaan zijn. Vaak claimen op die manier ook vandaag nog mensen uit verschillende Britse streken dat zij de bakermat zijn van Camelot, Koning Arthur en de Ridders van de Ronde Tafel.

 

Toen ik er later nog eens op doorreis was hoorde ik op een vertelfestival meerdere ‘sprookjes/legenden’ over King Arthur, zeker in die streken een onuitputtelijke bron van inspiratie. Eén van die verhalen is mij bijgebleven: het sluimerde jaren in mijn hoofd tot ik het terug tegenkwam in een boekje* met sprookjes uit de wereldliteratuur.

 

Waar koning Arthur slaapt.

 

Er woonde eens een jongeman in het westen van Wales die de zevende was van zeven zonen. Van dergelijke mensen wordt gezegd dat een negenenveertigste deel van de zegen der feeën op hen rust.

Nu gebeurde het dat hij op een dag ruzie kreeg met zijn vader, zijn ouderlijk huis verliet en besloot zijn geluk te zoeken in Engeland.

Toen hij door Wales trok, ontmoette hij een rijke boer die hem in dienst nam om een kudde vee naar Londen te brengen.

‘In mijn ogen’, zei de man, ‘ben je een geschikte kerel en geluk is zeker ook voor jou weggelegd. Met een hond op je hielen en een staf in je hand zou je de prins onder de koeien- of schapendrijvers kunnen zijn. Wel, hier is een hond, maar waar halen we in ‘s hemelsnaam een staf voor je vandaan?’

‘Laat dat maar aan mij over’, zei de jongeman uit Wales. Hij liep naar een rotsige heuvel en sneed daar de mooiste hazelaartak af die hij kon vinden. De tak reikte tot aan zijn schouder, was soepel als een forel en toch zo hard, dat hij nog nergens was gescheurd of gebarsten toen de stokken van zijn makkers er al lang uitzagen als versleten stro.

 

De jongeman trok door Engeland en leverde zijn kudde in Londen af. Niet veel later stond hij zich bij London Bridge af te vragen wat hij zou gaan doen, toen er een onbekende naast hem kwam staan en hem vroeg waar hij vandaan kwam.

‘Uit mijn eigen land’, antwoordde hij (want hij wist: een inwoner van Wales is beter voorzichtig in Engeland. Zeg nooit Engelsman tegen een Welshman.)

‘En hoe heet je’, vroeg de ander.

‘Ik draag de naam die mijn vader mij heeft gegeven’.

‘En waar komt deze herdersstaf vandaan, mijn vriend?’

‘Van een boom natuurlijk.’

‘Jij bent ook niet op je achterhoofd gevallen’, zei de vreemdeling, ‘maar wat zou je zeggen als ik beweer dat je met deze stok in je hand goud en zilver kunt maken?’

‘Dan zou ik zeggen dat u een dwaas of een wijs man bent.’

‘Wis en waarachtig het tweede,’ antwoordde de ander en hij vertelde dat hij kon zien dat de herdersstaf kwam van een hazelaar die boven een plek was gegroeid waar een grote schat verborgen lag. ‘Als je je nu alleen nog kunt herinneren waar je deze tak hebt afgesneden en mij daarheen brengt, is de schat van jou.’

‘Dat is goed,’ antwoordde de jongeman, ‘want ik ben hier om mijn geluk te zoeken’. Zonder er verder nog een woord aan vuil te maken, ging hij met de wijze (want dat was hij werkelijk) op pad naar Wales en uiteindelijk bereikten ze de rotsen van de vesting Craig-y-Dinas, waar de jongeman de exacte plaats aanwees waar hij de tak had afgesneden. Die was uit de wortel van een oude hazelaarstruik gekomen en het snijvlak was nog te zien, geel als goud en zo breed als een brede boon. Daar begonnen ze te graven en ze stuitten al snel op een grote, vlakke steen. Toen ze hem optilden, zagen ze een gang waarin in de verte licht schemerde.

‘Ga jij maar voorop’, zei de wijze man, want – zoals we nu wel weten – een Engelsman in Wales doet er verstandig aan voorzichtig te zijn. En zo kropen ze de gang in, op weg naar het schijnsel.

 

Aan de zoldering van de gang hing een bronzen klok in de vorm van een bijenkorf. De wijze man waarschuwde de jongen dat hij daar ik geen geval tegenaan mocht stoten, want anders zouden er ongelukken gebeuren. Niet lang daarna bereikten ze de voornaamste ruimte in het hol. De afmetingen ervan waren enorm, maar het meest verbazingwekkend was wat ze daar zagen. De ruimte was gevuld met soldaten in glinsterende wapenrusting die allemaal op de grond lagen te slapen. Er was een buitenste ring van duizend man en een binnenste van honderd man. Hun hoofden waren naar de muur gericht en hun voeten waren uitgestrekt naar het midden van de ruimte. Ieder van hen had een zwaard, een schild, een strijdbijl en een speer, en helemaal aan de buitenkant lagen hun paarden. Je zult je misschien afvragen hoe dit alles zo duidelijk was te onderscheiden. Wel, de wapens en de harnassen glinsterden als zonnen en de hoeven van de paarden straalden een licht uit als de maan in de herfst. Helemaal in het midden lag een koning en keizer, die herkenbaar was aan de met juwelen bezette kroon in zijn hand en aan zijn hele verschijning. Toen zag de jongeman dat er in de grot ook twee grote stapels goud en zilver lagen. Hij wilde er zich begerig op storten, maar kreeg de raad nog even te wachten.

‘Neem iets van de ene stapel of van de andere, maar pas op dat je niet van allebei pakt,’ waarschuwde de wijze man hem.

 

De jongeman uit Wales belaadde zich met goud tot er tenslotte geen muntje meer bij kon. Tot zijn verbazing nam de wijze man niets mee. ‘Goud en zilver brengen geen wijsheid,’ zei hij, wat de ander eerder opschepperig vond dan verstandig; hij zei niets maar vroeg zich af of de wijze man toch eigenlijk geen dwaas was. Terwijl ze weer naar de ingang van het hol terugliepen, waarschuwde de wijze man opnieuw toch vooral niet tegen de klok te stoten.

‘Het zou heel slecht met ons kunnen aflopen als er soldaten wakker worden, hun hoofd opheffen en vragen: “is het al dag?” Mocht dat gebeuren, antwoord dan onmiddellijk: “Nee, slaap maar verder! ” Hopelijk leggen ze dan hun hoofd weer neer, zodat we kunnen ontsnappen.’

En inderdaad, de jongen had zijn zakken zo volgepropt met goud, dat hij zich niet langs de klok kon wurmen zonder er met zijn arm tegenaan te stoten. Direct wekte het geluid één van de soldaten. Die tilde zijn hoofd op en vroeg: ‘Is het al dag?’

‘Nee,’ antwoordde de jongeman, ‘slaap maar verder.’

Prompt legde de soldaat zijn hoofd weer neer en sliep door. Niet zonder nog eens om te kijken, bereikten de twee mannen het daglicht. Ze legden de steen weer op zijn oorspronkelijke plaats en de wijze man nam afscheid van de jongen met de woorden: ‘Gebruik je rijkdom goed, dan heb je er voor de rest van je leven genoeg aan. Mocht je echter terugkomen om nog meer te halen, wat ik wel vermoed, neem dan van de stapel zilver. Stoot niet tegen de klok, maar mocht er toch een soldaat wakker worden van het geluid, dan zal hij vragen: “Is de Cymry in gevaar?” Daarop moet je antwoorden: “Nog niet, slaap maar verder.” Je mag echter in geen geval een derde keer naar het hol terugkeren.’

‘Wie zijn deze soldaten?’ vroeg de jongeman uit Wales. ‘En wie is die slapende koning?’

‘Dat is koning Arthur en de soldaten om hem heen zijn de mannen van het Eiland der Machtigen. Ze slapen met hun paarden en wapens omdat er ooit een dag zal komen waarop hemel en aarde zullen weerklinken van het geluid van een vijandig leger. Dan zal de klok luiden en zullen de soldaten uitrijden met Arthur aan de spits om de vijand in zee te drijven. Vanaf dat moment zal er vrede en gerechtigheid heersen onder de mensen zolang de wereld bestaat. ‘

‘Misschien zal dat gebeuren,’ zei de jongeman, ‘maar intussen heb ik mijn goud.’

 

Niet lang daarna had hij echter zijn fortuin uitgegeven. Daarom betrad hij voor de tweede keer het hol en deze keer nam hij een grote lading zilver mee. Opnieuw stootte hij met zijn elleboog tegen de klok. Drie soldaten tilden hun hoofd op. ‘Is de Cymry in gevaar?’ De stem van de eerste klonk licht als het geluid van een vogel, de stem van de tweede klonk zwaar als het geluid van een os en de stem van de derde klonk zo dreigend, dat de jongeman nauwelijks durfde antwoorden.

‘Nog niet ,’ bracht hij uit, ‘slaap maar verder.’ Langzaam, met veel gezucht en gemompel, lieten ze hun hoofd weer zakken. Een paar paarden hinnikten en bewogen met hun hoeven, maar toen werd het weer stil in het hol.

Lange tijd was de jongeman tevreden een hield hij zich voor: ‘Een derde keer mag ik het hol niet betreden.’

 

Na een jaar of twee was het zilver echter dezelfde weg gegaan als het goud en bijna tegen zijn zin stond de jongen opnieuw onder de hazelaarstruik met een houweel in zijn hand; Voor de derde keer ging hij het hol binnen en ditmaal nam hij een grote lading goud en zilver mee. En ook deze keer stootte hij met zijn elleboog tegen de klok .

Zodra de klok luidde, sprongen alle soldaten overeind, evenals hun paarden. Het was een leven van jewelste. Toen greep Arthur in, de soldaten Cei en Bewyr met zijn ene hand bedwingend. Door een teken met zijn andere hand gingen Owein, Trystan en Gwalchmei bij de andere soldaten langs en brachten ook de paarden tot rust.

‘De tijd is nog niet gekomen,’ zei Arthur. Hij wees op de jongeman die daar met goud en zilver beladen stond, en niet goed wist wat te doen. ‘Of willen jullie misschien vanwege hem daar uitrukken?’

Cei wilde de indringer grijpen en tegen de muur slingeren, maar Arthur verbood het en beval hem de vreemdeling alleen maar naar buiten te werken, zonder zilver of goud. Als een konijnenvel vloog de jongen de gang door en de sluitsteen werd achter hem op zijn plaats gezet. Zonder een cent, bleek van de schrik en vol schrammen kwam hij weer boven de grond.

 

Het duurde lag voordat hij over zijn belevenissen kon praten en het duurde nog langer voordat het weer wat beter met hem ging.

Op een goede dag keerde hij echter samen met een vriend terug naar Craig-y-Dinas.

‘Waar is de hazelaar gebleven?’ vroegen ze zich af, want de struik was nergens meer te bekennen. ‘En waar is de steen?’ Ook de steen konden ze niet meer terugvinden. Toen de jongeman bij iedereen bleef beweren dat zijn belevenissen in het hol echt waren gebeurd, werd hij uitgelachen en omdat hij zijn verhaal toch volhield, werd hij op de duur met slagen tot zwijgen gebracht. Boos en vernederd ging hij het land uit en is nooit meer in Wales teruggezien.

 

En sinds die dag heeft ook niemand, zelfs al is hij de zevende van zeven zonen, Arthur nog met zijn hofhouding zien slapen. En niemand zal hen ook zien, tot op de dag dat Engeland en Wales in het grootste gevaar verkeren; de ridders van de Ronde Tafel zullen dan ontwaken, het kwaad bestrijden, redding brengen en vrede tot stand brengen.

 

Dan pas zullen Wales en Engeland zich ook verzoenen en eensgezind als Britse broeders verder leven.


Een beetje geschiedenis. Als je voor het eerst in Wales komt, onderga je een kleine cultuurschok als je de plaatsnamen ziet. Vb.: De naam van het plaatsje Llanfairpwllgwyngyllgogerychwyrndrobwllllantysiliogogogoch is haast niet uit te spreken. En dat geldt voor meer plaatsen in Wales. Een oplossing om de plaatsnamen makkelijker te maken voor hen die het Welsh niet machtig zijn is echter afgewezen. De verschillen tussen de Welsh en de Engelsen gaan – zoals gezegd – terug tot het einde van de Romeinse tijd. (Daan Couwenbergh)

Ontstaan van Wales: Aan het begin van de vijfde eeuw begonnen de Romeinen de Britse eilanden te verlaten. In het bestuurlijke vacuüm dat zij achterlieten ontstonden een aantal onafhankelijke koninkrijkjes en vorstendommen. Oorlogen en huwelijkspolitiek zorgden ervoor dat die koninkrijken en vorstendommen vaak van heerser, en van vorm wisselden. Bondgenootschappen werden gesloten en verdwenen weer. De grootste en belangrijkste koninkrijken waren Gywnedd, Powys, Deheubarth en Gwenth. Behalve met elkaar moesten de koninkrijken van Wales ook strijd leveren tegen de Vikingen en Engelse koningen de hun gebied wilden vergroten. Vooral het Engelse koninkrijk Mercia groeide ten koste van de Welsh. Ergens in deze periode werd op de grens tussen Wales en Engeland een grote aarden wal gebouwd. Waarschijnlijk gebeurde dat op bevel van Offa, koning van Mercia tussen 757-796. Offa’s Dyke moest waarschijnlijk de Welsh buiten de deur houden, maar geschreven bronnen uit deze periode zijn niet bewaard gebleven.

Strijd tegen de Angelsaksen: In 1066 werd Engeland bliksemsnel veroverd door Willem van Normandië – de Veroveraar. In Wales kreeg hij echter geen voet aan de grond. Pas jaren later gaf een burgeroorlog in Wales Willem zijn kans. De koninkrijken van de Welsh waren zo verzwakt dat Willem het gebied onder de voet kon lopen. In 1094 brak er echter een grote opstand uit tegen Willem en de Welsh wisten in de daaropvolgende eeuw grote gebieden terug te veroveren. Wales raakte verdeeld in twee gebieden. In het noorden ontstond een gebied dat bekend raakte als Pura Wallia, vrij te vertalen als Puur Wales. In het zuiden ontstonden de Marchia Walliae. Een gebied waar vorsten heersten die losse politieke verbanden onderhielden met de Engelse koningen, maar verder eigen baas waren. De heersers van de Marchia Walliae wisten hun gebieden steeds verder naar het westen uit te breiden, ten koste van met name de koninkrijken Deheubarth en Gwenth, dat zelfs van de kaart verdween.

Eduard I verovert Wales: In 1277 kon de Engelse koning Eduard I de Marchia Walliae onder een veel strikter gezag brengen. Zijn macht werd zo groot dat hij de koning van Gwynedd een verdrag op kon leggen. Zowel de Marchia Walliae als de rijken van Debeubarth en Pwonys kwamen onder Eduards gezag. Hiermee werd Wales gereduceerd tot een klein koninkrijkje. Dat ontlokte een grote opstand van de Welsh tegen de Engelsen. De opstandelingen waren echter geen partij voor het rijkere en machtigere Engeland. Eduard veroverde de rest van Wales en liet in hoog tempo een aantal grote kastelen bouwen, waarmee hij de Welsh in bedwang hield.

Wales wordt één met Engeland: Wales en Engeland waren met de verovering nog geen eenheid. De twee landen vielen in een personele unie, de rechtspraak in Wales bleef anders dan in Engeland. Het was Hendrik VIII die Engeland en Wales bij elkaar bracht in 1536. De Engelse common law ging ook in Wales gelden, waarmee de Welsh en de Engelsen dezelfde status kregen. De wet van Hendrik VIII werd echter alleen in het Engelse parlement aangenomen. In dat parlement zat op dat moment geen enkele Welshman. Volgens sommigen was het daarmee niet zozeer het samengaan van twee landen, Engeland annexeerde Wales gewoon. De wet zorgde er wel voor dat er vanaf nu Welsh in het Engelse parlement zitting mochten nemen.

Nationalisme in Wales tijdens de 19e en 20e eeuw: De Welsh bleven een aparte cultuur binnen het Engelse realm. Ondanks dat de mijnen in Wales tijdens de Industriële revolutie veel arbeiders van buiten Wales aantrokken. Tegelijk ontstond er wel conflict tussen de Welsh en de Engelsen. Engelse industriëlen bekommerden zich niet om de erbarmelijke omstandigheden waarin de arbeiders, voornamelijk Welsh, werkten. Ook spraken zij nauwelijks Welsh. De eerste nationalistische bewegingen ontstonden in de 19e eeuw. Echte invloed kregen die echter niet. Het was pas in 1925 dat de partij Plaid Cymru politieke invloed kreeg. Na de twee wereldoorlogen bleef die partij actief. De plannen van de partij kregen zo nu en dan steun van de overheid. In 1959 werd de vlag van Wales als een nationale vlag geaccepteerd en in 1962 werd de Welsh Language Society opgericht. Referenda om Wales meer onafhankelijkheid te geven liepen echter op niets uit. Wel ontstonden er steeds meer initiatieven om het Welsh cultureel erfgoed beter te bewaren en de taal te beschermen. Er kwamen meer media die in het Welsh communiceren en in 1993 werd een taalwet aangenomen die het Welsh en het Engels gelijkwaardig maakten. _______________________________________________________Fantastoricus___________

 

Meer op fantastoricus.strikingly.com via PC of fantastoricus.mystrikingly.com via smartphone en op facebook van Raphaël Snoeck.

Reageren kan ook op raphaelsnoeck@skynet.be

 

* ‘Keltische sprookjes’ uit Ierland, Schotland, Wales en Bretagne, verzameld door Frederik Hetmann en uitgegeven bij Elmar.

Bronnen: www.volkskrant.nl / www.wrexham.gov.uk / bbc.co.uk / news.bbc.co.uk / wikipedia