Voor de verzamelbundel “dewonderlijke reis naar Oblivion” schrijft Fantastoricus nieuwe kortverhalen over wonderbaarlijke avonturen langs de levensweg – tot de laatste reis die eindigt in het land van vergetelheid:
“Het gaat wel over iets langere schrijfsels dan gewoonlijk op deze blog, maar ik dacht – nu we allen ‘in ons kot’ moeten blijven en meer tijd hebben door de Coronacrisis – dat het misschien een goed moment was om enkele van die verhalen te delen, ook omdat meer mensen mij er al een tijd naar vragen. Een paar van mijn ‘oudere’ vertellingen krijgen ook een nieuw leven in deze verzameling. Zo is hetvolgende verhaal één van de eerste dat ik schreef als Fantastoricus (vandaag zijn er al meer dan 300 teksten de wereld ingestuurd). Het idee ervoor ontstond vanuit de herinnering aan een mysterieuze vertelling uit mijn prille jeugd – ik weet niet meer door wie – over de bewoners van een middeleeuwse burcht in de streek van de Katharen; het is een tijd en plaats die mij altijd geboeid heeft. De periode van de middeleeuwen heeft me ook nooit meer los gelaten en dit verhaal is door de jaren heen ahw een eigen leven gaan leiden... uiteindelijk deed Fantastoricus er zijn ding mee. Het heeft mee geleid tot de titel van de verhalenbundel. Vandaar...”
– De oubliette –
“Huil, huil, ogen van me. Dit is geen tijd voor vrolijkheid. Want de ene helft van mijn leven heeft de andere begraven”. (Corneille)
…/. Zuid- Frankrijk, plateau van Lauzet, anno 1230 … Godfroid de Faucon koestert de geuren van de zonnige valavond vanachter de kantelen van de meestentoren van zijn aftandse burcht. De laatste flarden van het onweer van gisteren drijven snel door de lucht weg. Ook hier op de heuvel verwaait de wind zichzelf rond de Valkenburcht. De gezwollen rivier zoekt beneden zijn onstuimige weg tussen de grillige oevers – licht en schaduw voeren er een onrustige dans op in de nog onzekere zon./…
Godfroid is de voorlaatste nazaat van het nobel geslacht “de Faucon”. Hij is leenheer van het gebied en heeft betere tijden gekend. Zijn enige zoon Gaëtan is 12 geworden en pover is het nalatenschap dat Godfroid hem kan geven. Morgen is er toch, sinds lang, een jachtpartij gepland… niet de wekelijkse noodzakelijke raid in de bossen op klein wild om de vleesvoorraad aan te vullen, maar een drijfjacht zoals in de grote dagen, op herten en everzwijnen, samen met de weinige heren die hem zijn trouw gebleven.
De burcht staat op een rots temidden van immense wouden, sinds mensenheugnis, en is gekend als “le Nid du Faucon”. Godfroid mijmert vaker met nostalgie over het roemrijke verleden van de burcht en van zijn voorvaderen, die hier al een vesting hadden van kort na het Verdrag van Verdun, toen het keizerrijk van Karel De Grote in 843 verdeeld werd onder zijn 3 kleinzonen. Zijn blik zweeft in de richting van Montségur, Albi en Carcassonne, nu schimmen van steden, sinds Simon van Montfort in zijn meedogenloze vervolging van de katharen vanaf 1215 zo woest tekeer ging in deze trotse bastions… Men dacht toen dat een hemels engelenleger, door satan bevrucht, de monsters van de Apocalyps tot leven had gewekt. Maar ooit, lang daarvoor, werden de gloriedagen van de Franse adel onsterfelijk gemaakt in de vele verhalen van de trouvères en de troubadours. Hun liederen vulden toen de rijke kastelen op de avonden met weelderige banketten, met kruiden uit het Oosten, overvloedige wijn uit de Vaucluse of Toscane, terwijl in de haarden het gebraad overgoten werd met olijfolie uit de rijke boomgaarden. Nu is het gezang weggestorven, evenals het vrolijke tumult van de tornooien, en de hoofse gedichten die de ridders brachten aan hun uitverkoren dames wiens wimpel zij droegen op hun lansen, als geluksbrengers voor het lot.
Godfroid was een buitenbeentje geworden in het feodale systeem, eigenlijk net zoals zijn voorouders. Dat was niet ineens gekomen…De combinatie van geweld en wreedheid en anderzijds een bijna belachelijke vorm van vaak goedkoop sentiment waren typisch voor het ridderschap. De Kerk regelde het leven en de dood, en de gecultiveerde vrees voor het hiernamaals voedde de aansporing om met het zwaard de hinderpalen op gods weg te verwijderen. Elke bekering of desnoods gewelddadige vernietiging van een “heiden” of een “ketter” was een vrijgeleide voor de hemel… “wie niet mèt ons is, is tegen ons”… waar hebben we dat nog gehoord ? En sentimentaliteit duidt niet op een warm hart, want er is niets dat zoveel tranen stort als een blok ijs. De ridder treurde niet om de talloze doden op het slagveld, maar wel om zijn jachthond die omkwam in de everzwijnenjacht.
Hoewel “ de Faucons” vol vuur en overtuiging deelnamen aan de eerste kruistocht op het einde van de 11° eeuw, verdween de gouden valk op het blauwe schild gaandeweg uit de “heilige” gelederen . De teleurstelling door de verontwaardiging over de misdaden in Gods naam waren snel te groot geworden. Godfroid herinnert zich het verhaal van zijn overgrootvader: toen de kruisvaarders een heel dorp Mohammedanen hadden samengedreven om ze genadeloos af te slachten, ook vrouwen en kinderen zonder onderscheid, keek hij in de ogen van één van de vrouwen… geen angst zag hij daar maar een uitstraling van medelijden in haar blik … op dat moment besefte hij dat hij met zijn ridders “los” was van God, en dat het kruis op hun borst een schande geworden was… Het werd voor hem een keerpunt… voor altijd…
Dit zou tekenend zijn voor hun hele nageslacht. De Faucons namen aan geen enkele kruistocht meer deel, en dat was een eerste stap naar ongenade in de ogen van koning en paus, en een vervreemding van de andere feodale heren.
Toen de kruistochten steeds zieliger werden, richtte de paus zijn machtspijlen op andere “ketters” dan Mohammed. In de omliggende steden van “le nid du Faucon” werden vanaf 1200 de katharen achtervolgd en uitgeroeid. Eén verhaal werd in de streek met afschuw verteld: toen Arnaud Armaury, de abt van de abdij van Citaux, in 1209 carte blanche kreeg van de paus, dreef hij de volledige bevolking van Béziers bijeen binnen de muren van de oude stad, sloot alle poorten, en liet hij de volledige bevolking – 20.000 mensen – letterlijk afslachten. Godfroid was toen zelf 12 jaar oud, en hij hoorde nadien zijn vader bedenkingen uiten over het bevel van de abt in verband met de onschuldigen die ook waren vermoord. Niet alle inwoners waren immers katharen. Het verhaal werd nog gruwelijker toen er verteld werd wat de abt zou geantwoord hebben : “ Doodt ze allen. God zal de zijnen wel herkennen hierboven”.
Toen later, vanaf 1215, Simon De Montfort de uitroeiingstocht verder zette, hebben de Faucons meer dan één kathaarse bonhomme bescherming geboden binnen de muren van hun burcht, ook al deelden zij hun geloof niet. Dat werd niet in dank afgenomen door de gezagsdragers van kerk en staat… het “politieke” wantrouwen rond het “Valkennest” werd steeds groter.
‘ Rond het begin van de eerste millennium-wende ontstond in Europa een religieuze stroming die in een aantal essentiële zaken afweek van de heersende dogma's en overtuigingen van de rooms-katholieke kerk.
Het jaar duizend kan worden beschouwd als een dieptepunt en het begin van een wending van de West-Europese beschaving. In deze periode kwam er een einde aan de veroveringstochten van de Mohammedanen uit het zuiden en de Noormannen uit het noorden. West-Europa was uiteengevallen, anarchie en geweld heersten alom. Buiten de kloosters was de geestelijkheid vervallen tot onzedelijk en corrupt gedrag. Pausen en de wereldlijke leiders streden om de macht. Dit terwijl zich in Azië en Noord- Afrika belangrijke culturele en maatschappelijke ontwikkelingen voordeden.
De ruïnes van de katharen-burchten in Zuid-Frankrijk en de Pyreneeën zijn stille getuigen van deze markante episode in de Europese geschiedenis. Zij spreken tot de verbeelding en vormden voor velen een reden tot nader onderzoek. Bij de bestudering van de beschikbare literatuur stuit men dikwijls op tegenstrijdigheden, waarschijnlijk tengevolge van uiteenlopende interpretaties van op zichzelf al twijfelachtige feiten. De katharen zelf hebben geen schriftelijke bewijzen achtergelaten. Wat wij van hen weten is afkomstig uit beschrijvingen van hun toenmalige tegenstanders. Sommige hedendaagse onderzoekers van de ketterse sekte laten zich in hun conclusies leiden door persoonlijke gevoelens van betrokkenheid.
Er is weinig met zekerheid bekend over de geschiedenis van deze sekte. Enige bronnen vermelden dat de naam katharen pas eeuwen na de vernietiging ontstond, andere beweren dat deze naam in de loop van de twaalfde eeuw in gebruik kwam. Ook de herkomst van de naam is onzeker. Waarschijnlijk is deze afkomstig van het Griekse woord voor rein, catharsis. Maar wellicht vormt het Duitse woord Katze, bij wijze van scheldwoord, de oorsprong van de naamgeving. Van het woord zelf is het woord “ketter” afgeleid ’.
Toen Godfroid ook nog besliste om te kiezen voor een huwelijk met Eleonora van Kent, een nicht van de Engelse koning, viel hij in ongenade bij de Franse koning, en werd het isolement totaal. Andere leenheren kozen eieren voor hun geld , en de tijd van de grote jachtpartijen met zijn buren was voorgoed voorbij…
Toen zijn geliefde gemalin stierf bij de geboorte van hun eerste kind, Gaëtan, aan de in die tijd zo gevreesde kraamkoorts, kromp het hart van Godfroid voorgoed ineen … en er gebeurde iets onherroepelijks in zijn ziel. Alsof God nu zelf “los” kwam van hem, sterker nog… Godfroid doofde radicaal de toorts van het hem altijd opgedrongen goddelijke licht … En loochende Zijn bestaan. God werd als het ware door hem geëxcommuniceerd. Het hiernamaals was vanaf nu voor hem een eeuwig zwarte, lege nacht. Het maakte van de oude feodaal een outcast in zijn tijd, een angstige eenzame wolf, en zonder zijn zoon had hij denkelijk vergetelheid gezocht in de armen van de dood, ook al geloofde hij niet meer in verlossing… zoals in het lied van de trouvère over de gade van de gesneuvelde koning Renaud, onder wiens voeten de aarde opensplijtte om haar voorgoed te verzwelgen.
Toch zou hij voortaan zijn leven wijden aan zijn zoon, met een overbeschermende dwangmatigheid als gevolg.
Terwijl de zon verdwijnt achter de blauwgrijze kleuren van de horizon, sluipt opnieuw het overweldigende gevoel van eenzaamheid in zijn hart. De sterren lichten langzaam op, als blinkende gaatjes in een hemelse vloer. Op zo’n momenten wil hij zijn voorvaderen om raad vragen, vanuit het verleden op zoek gaan naar antwoorden voor de toekomst. Maar hoe hard hij hun naam ook roept, hij weet dat ze niet meer zullen antwoorden.
Dit alles maakte van Godfroid een eenzelvig man , die steeds meer vervreemdde van de feodale codes. De bitterheid in zijn hart ging echter gepaard met een groot rechtvaardigheidsgevoel, ook voor zijn onderdanen. Het leven moest vanaf nu hier en nu geleefd worden, en hij nam zijn taak als leenheer ernstig op . Zo hanteerde hij ook niet strikt het principe van het lijfeigenschap, maar bedacht een andere regeling om de horigen aan zich te binden. Al wie voor hem kwam werken binnen het domein van de Valkenburcht, kreeg een verloning: kost en inwoon, bescherming , en aan hun familie werden “ de tienden” gedeeltelijk kwijtgescholden, het deel van de oogst dat ze gebruikelijk aan de leenheer verschuldigd waren. Het gevolg was een wederzijds respect en een vorm van trouw die vrij uniek waren in die tijd. Ook trad hij op met streng maar rechtvaardig gezag ter bescherming van zijn volk en het beteugelen van de misdaad in zijn gebied… Geen godsoordeel bij vetes – waarbij in een zwaardgevecht de sterkste gelijk kreeg – maar een heuse rechtspraak, waar zelfs getuigen konden spreken, en waar Godfroid met wijsheid probeerde te oordelen naar het voorbeeld van de bijbelse koning Salomon.
Toch bleef hij ook een kind van zijn tijd. Hoe vaak hij ook milde straffen uitsprak, waarbij vooral schadevergoeding en herstel werd beoogd, wie tot de ergste straf veroordeeld werd, kon op geen genade rekenen, en werd wreed behandeld. Dat was toen eigenlijk de normale gang van zaken. Toch hanteerde hij hier ook een unieke strafmaat: de definitieve verbanning naar de “oubliette”. Vandaag vertalen wij dat als vergeetput, waar mensen, eens daar beland, letterlijk vergeten werden. De werkelijkheid lag toch anders. Veeleer betekende het dat zij het wel konden vergeten om ooit nog vrij te komen, maar toch volgde na een tijd bijna steeds een executie. Gezagsdragers lieten zelden de kans liggen om een spektakel te maken van een wrede openbare executie, via wurging, trage verhanging, brandstapel, radbraken, onthoofding (een privilege voor leden van de adel), levend gekookt of gevild worden, waarbij de genadigste dood afhankelijk was van de status en inhoud van de beurs van het “slachtoffer”… Het was het brood en spelen van die tijd, en een kans voor de “heer” om een afschrikwekkend voorbeeld te stellen en via het aanwakkeren van de angst de eigen macht te versterken. Een dergelijke opportuniteit woog zwaarder dan het “gewoon” laten verkommeren van de misdadiger in een vergeten kerker, buiten het zicht van het gepeupel.
Voor Godfroid dus niets van dat alles. Voor hem was de vergeetput dé straf op zich, het absolute eindpunt. Misschien kwam het ook omdat hij niet meer het geld had voor het organiseren van spectaculaire publieke terechtstellingen. Maar het was er niet minder wreed om, want er kwam voor de gevangene nooit meer het vooruitzicht van “verlossing” door een snelle dood via executie, maar een tergend langzame verrotting in een vochtig, koud onderaards hol, waar geen sprankeltje licht kwam, met rottingsschimmels, ongedierte en blinde, hongere, roofzuchtige ratten als gruwelijke bedreiging, en een afgrijselijke stank, omringd door de ontbindende lijken van lotgenoten… in regel volledig verstoken van eten en drinken, en de zekerheid van de horror van een groeiende krankzinnigheid nog voor het onvermijdelijke einde kwam… Daarbij vergeleken was levend begraven worden, de gekende executie voor de armste alleenstaande vrouwen, ahw een vorm van barmhartigheid… De oubliette was eigenlijk een nooit aflatende foltering. De later door Dante beschreven hel was hierbij vergeleken een speeltuin.
Gaëtan groeide op in deze speciale sfeer. Zijn vader wou hem behoeden voor elk gevaar, elke negatieve invloed, uit schrik ook hem te verliezen. Het kind kwam nooit uit de burcht zonder zijn vader, en ook dat was mondjesmaat: alleen om te leren paard rijden in een vast afgelijnd deel van het woud. Van dorpsfeesten, de jacht en jaarmarkten hoorde hij verhalen, maar hij maakte het allemaal niet mee. Het grootste deel van zijn tijd was de burcht zijn enige leefwereld. Een oude monnik die ooit het klooster was ontvlucht, en door Godfroid was opgevangen, was zijn leermeester binnen de veilige muren en heel veel tijd bracht hij door in de keuken. Daar was Meg de baas. Zij was de kamenierster geweest van Eleonor en was destijds meegekomen uit Engeland. Ook met haar had het lot rare capriolen uitgehaald. Zij had zich verbonden met de wapenmeester hier en verwachtte een kind in dezelfde periode als haar meesteres. Vlak na de dood van Eleonor verloor zij zelf haar pasgeboren kind door de stuipen. Zo werd zij de voedster van Gaëtan. Hij kreeg ahw een nieuwe moeder, en Meg kreeg een nieuwe zoon. Zij werd de kokkin en baas in de keuken. Godfroid vertrouwde haar de zorg en de opvoeding toe van zijn zoon, maar liet haar beloven om met het kind de buitenwereld niet te betreden. Gaëtan was zeer aan haar verknocht, en hielp haar vaak mee in de keuken, waar hij zich het best van al voelde. Hij was haar grote hulp, hielp in de moestuin, haalde water uit de put, kon perfect een brood bakken. Meg omringde hem met al haar affectie. Hij ging vaak zo op in de rituelen van de keuken dat hij niets opving van wat er buiten gebeurde. Als je hem zocht en riep vanop het neerhof en geen antwoord kreeg, dan wist je dat hij bij Meg was.
Nu hij twaalf jaar was, stelde hij Meg steeds meer vragen over de buitenwereld, en zij vond het zeer moeilijk om haar belofte aan Godfroid vol te houden. Steeds vaker probeerde ze haar meester te overtuigen van de noodzaak om de horizon van het kind te verruimen, maar Godfroid gaf niet toe. Zo werd het kind wereldvreemd, en kende niets van de normen en waarden van het werkelijke leven, hoezeer Meg ook haar best deed hem de juiste verhalen te vertellen. Hij was het enige kind in de burcht en had een ingebouwde levenslust, fantasie en nieuwsgierigheid. Iedereen droeg hem op handen. Zijn heldere bijna meisjesachtige hoge stem schaterde wel vaker door de burcht, als hij weer genoot van een guitige schelmenstreek die hij had uitgehaald. Het werd hem allemaal vergeven. Hij genoot van de ritjes te paard met zijn vader, maar dat was veruit het enige contact dat zij samen hadden. Hij was zo aangewezen op de burcht dat hij er alle hoekjes en kanten van kende. Verder dan de deur achter in de paardenstal kwam hij echter nooit, want dat was hem door zijn vader ook uitdrukkelijk verboden. Hij was opgegroeid met de boodschap dat er achter die deur slechts puin lag, waar het levensgevaarlijk was omwille van verder instortingsgevaar. Godfroid had hem dat bij herhaling heel duidelijk gemaakt, en nooit stelde het kind er vragen rond.
Gaëtan at vaker in de keuken omdat het gezelschap van Meg en de bedienden leuker was. En zijn vader was vaak weg om zaken te regelen in zijn leengebied. De avondfeesten werden steeds geringer zodat het contact met andere ridders en jonkvrouwen zo goed als onbestaande was. En alle andere bedienden van de burcht, op zich al niet talrijk, wisten goed aan wat ze zich moesten houden. Niemand zou het wagen Godfroid te dwarsbomen in zijn wensen, want hoewel er over het bestaan van de oubliette nooit werd gesproken, de schaduw van een vreselijk lot achtervolgde elke beweging.
Zoals de meeste burchten in de streek, was ook het Valkennest gebouwd op Keltische funderingen.. Waarschijnlijk diende dit geheel van burchten en torens om lichtsignalen door te geven bij gevaar, want vaak waren ze naar mekaar toe uitgelijnd. Niet zelden ook bouwden de tempeliers deze oude kastelen om tot hoeven, hospitalen of commanderijen. De hele streek werd betrokken bij de uitroeiing van de katharen door de Franse koning op bevel van de paus. Katharenburchten, ook de vermeende, werden grotendeels en massaal verwoest. Dank maar aan Montségur, Cuivert, Coustaussa, Quéribus, Peyrepertuse, Aguilar, Termes, Puylaurens en andere. Le Nid du Faucon had dit alles tot nu overleefd.
Vaak werd de basis van een burcht, zoals hier, gevormd door een natuurlijke rots op een heuvel. Men vindt er veelal ook een ondergrondse kanalisering. Kelten hadden de gewoonte om hun heiligdommen en versterkingen op heuvels te bouwen, vaak in of rond cavernes dicht onder de heuveltop, waar zich liefst een opstuwende bron bevond. De ondergrond hier is als een kartsachtige gruyèrekaas met meerdere warmwaterbronnen. Hooggelegen bronnen zijn geen uitzondering. Het zijn zulke bronnen die hooggelegen crypten kunnen uitslijten. In de “Nid du Faucon” zou een dergelijke grot een gruwelijke vergeetput worden.
Aan de uiterste overkant van het neerhof, vlak naast de toegangspoort met valbrug, bevinden zich de paardenstallen, aangebouwd tegen de massieve buitenmuur waarachter de slotgracht stroomt, eigenlijk een beek die dieper uitmondt in een rivier en een meer. Via een poort achterin de stallingen komt men in een steil aflopende onderaardse gang, die in een S-vorm wel 100 meter naar de oorspronkelijk natuurlijke crypte loopt. Vlak achter de deur ligt eerst een puinhoop die schijnbaar alles afsluit. Maar als je daar rond loopt via een smal spoor kan je ongehinderd verder lopen in de gang die dus eigenlijk verborgen blijft voor wie het niet weet. Het bronwater, dat vroeger de grot heeft uitgeschuurd , is lang geleden omgeleid en stroomt nu halverwege dwars over de gang om te verdwijnen naar de rivier via de talrijke spleten en gaten in de ondergrond. De bochten in de gang, het stromende water en de geur van de paardenstallen erboven zijn even zovele buffers voor de soms ondraaglijke stank in een kerker in de holle ruimte aan het einde van de gang. De lucht wordt steeds schaarser en bedompter naarmate men afdaalt, en zelfs bij een brandende toorts vermindert het gluwen van de vlam door het gebrek aan zuurstof in de verschaalde lucht… de geheime gang liep vroeger nog verder tot aan de rivier, denkelijk als ontsnappingsroute bij een belegering, maar is niet onderhouden, en grote delen ervan zijn ingestort. Van die kant is de kerker dus onmogelijk te bereiken.
Niemand weet nog door wie en wanneer de opdracht werd gegeven tot het verbouwen van de holle ruimte. Vandaag weet ook niemand meer hoe het er precies van binnen uit ziet, want niemand die er sindsdien in is terecht gekomen, is er ooit terug uitgekomen . Vermoedelijk kan het geheel het best als volgt omschreven worden: de grillige crypte werd verder uitgehold en opgemetseld tot er een grote cilindervormige ruimte ontstond, waarvan de vochtige bodem zich vermoedelijk 3 à 4 meter onder de grond bevindt, misschien zelfs meer. In het gedeelte boven de grond is er net voldoende hoogte voor een stevige lage deur – een stevige poort – in eikenhout, met één scharnierende kant, en gesloten met een grendel en hangslot, gemaakt in de smederij van de burcht. De sleutel bevindt zich in de vertrekken van Godfroid, verborgen in een kleine nis achter het massieve hoofdeinde van zijn bedstonde. Binnenkort zal hij Gaëtan inlichten over de bergplaats van de sleutel, want ook hijzelf werd rond zijn 12 jaar door zijn vader deelachtig gemaakt aan dat geheim. Naast de deur is in de muur op 1 m hoogte een verticale spleet gemaakt in de dikke muur, ongeveer 60 op 30 cm, in de vorm van een schietgat zoals op de kantelen. Het is de enige toegang voor een beetje lucht, om eventueel uitzonderlijk voedselafval naar binnen te gooien (de hongerdood werd slechts zelden even onderbroken toen na een geslaagde jachtpartij soms de resten van het feestmaal door het schietgat naar binnen werden gegooid), en om een afschuwelijk ritueel uit te voeren dat van burchtheer tot burchtheer is overgegaan.
Achter de deur is ook een valstrik ingebouwd voor wie de kerker toch, vanuit een ongewenste nieuwsgierigheid, zou willen betreden. Een smalle wenteltrap, in een ommuurde koker vlak achter de deur, slingert zich onmiddellijk naar links, al na een tiental treden kan je de rest van de trap niet meer zien, en na enkele tellen verzwakt de toorts te fel door het gebrek aan zuurstof in de bezoedelde lucht. Op die manier kan niemand zien dat de trap na die enkele treden ophoudt te bestaan, zodat wie zich naar beneden zou wagen, in de zwarte duisternis plots in het ijle stapt en een val doet van verschillende meters. Een weg terug is op die manier ook onmogelijk. De muren zijn zo glad van schimmels, wieren en vochtigheid dat er geen hoop is uit de kerker te kunnen ontsnappen. Elke veroordeelde wordt door de wapenmeester en Godfroid persoonlijk, en alleen door hen, naar beneden gebracht, door de gang en ruw de kerker ingeduwd, tot aan de onvermijdelijke val. Het gebruik van de sleutel is ook alleen in handen van de burchtheer. Het vraagt weinig verbeelding om zich de kneuzingen of breuken voor te stellen bij de slachtoffers die de val overleefden. Wie “geluk had” brak zijn nek, maar de put was er op berekend niet te diep te zijn. De hele constructie was door een morbiede geest grondig bestudeerd…
Toen Godfroid zelf twaalf jaar geworden was, werd hij door zijn vader op een avond ingewijd in “het ritueel”. Hij had toen ook geproefd van de jacht, en hield van de kick, de adrenaline die door zijn lijf stroomde bij het doden van het wild, de doodskreet wanneer een leven brak …
Hij herinnert zich de verrassing nog toen hij voor de eerste keer zijn vader volgde, en achter de puinhoop de geheime gang inging tot aan de kerker. Hij was er tot nu van overtuigd geweest dat er niets meer was achter het ingestorte stuk gang achter de deur van de paardenstal. Hij viel van de ene verbazing in de andere toen zijn vader hem uitlegde wat de kerker betekende. En als je voorbij ‘de vergeetput’ nog even doorliep in de vervallen gang, was er achter een bocht een nis zichtbaar in de muur, waar, goed verborgen, een boog en een volle pijlenkoker aan een haak hingen. Hij besefte plots dat niemand buiten zijn vader hiervan op de hoogte was. Elke maand, bij volle maan, kwam de kasteelheer hier en gaf zich over aan een gruwelijk gebruik: hij schoot enkele pijlen door het schietgat naar binnen, gericht naar het vermoedelijk midden van de oubliette, en luisterde aandachtig of er binnen iets gebeurde. Vaak was er geen reactie, maar nu en dan trof zijn pijl doel en hoorde hij een pijnlijke reactie. Soms was er een duidelijke kreet, maar vaker een gekreun van een reeds lang stervend mens. Het is vandaag moeilijk te begrijpen wat er in de schutter omging, en wat de beweegredenen waren voor deze daad. Het was zeker een manier om te weten of er nog leven was in de kerker, en anderzijds misschien een genadeschot voor een “gelukkige” die eindelijk verlost werd uit zijn lijden. Sindsdien maakte Godfroid dit ritueel vaker mee, en hij herinnert zich dat hij telkens vaak vol verwachting luisterde aan de opening na het schot. Toen hij voor het eerst zelf mocht schieten, en een doodskreun zijn ‘beloning’ was, voelde hij een overweldigende emotie en klapte in zijn handen alsof hij de eerste prijs had gewonnen in een wedstrijd. Nooit zullen wij kunnen inschatten hoe volkomen anders, in de dertiende eeuw, deze mensen omgingen met het leven, de dood, de strijd, de wapens, de executies.
Hoeveel mensen er door de tijd heen in de kerker waren, en hoe vaak er nieuwe slachtoffers bijkwamen, is vandaag moeilijk te achterhalen. In de tijd van de voorvaderen van Godfroid werd de oubliette denkelijk slechts heel uitzonderlijk gebruikt, en werden veroordeelden meestal tijdelijk ondergebracht in de twee kerkers onder de meestentoren voor een uitgesproken gevangenisstraf van een bepaalde duur, of in afwachting van een publieke terechtstelling. Deze kerkers waren iets menselijker opgevat, met een houten brits, licht , en met eten en drinken.
Ook bij Godfroid was de veroordeling tot de oubliette geen schering en inslag maar sinds de bijna willekeurige katharenvervolging, waar hele families alles verloren, waren meer en meer mensen ten einde raad aan het roven geslaan. Dat gebeurde in golven, Godfroid wou nu en dan een afschrikwekkend voorbeeld stellen, en de vergeetput werd de laatste jaren vaker gebruikt. Denkelijk werd ook geen lijst bijgehouden, zodat “de bezetting” van de put eigenlijk steeds onduidelijk was. Ik kan me onmogelijk voorstellen hoe het was om totaal vergeten in de volslagen duisternis af te wachten wanneer een pijl je misschien zou verlossen, gekoppeld aan de angst dat je slechts verwond zou worden en in ondraaglijke pijnen verder op de dood moest wachten.
De dag van de jachtpartij worden zoveel mogelijk bedienden opgetrommeld om het wild te drijven. Zoals altijd probeert Gaëtan van zijn vader toestemming te krijgen om mee te gaan, maar zoals steeds wordt dat geweigerd. Ook vandaag zal hij achterblijven bij Meg en enkele keukenmeiden die het jachtfeest van vanavond zullen voorbereiden, en zal hij tussendoor rondzwerven in het kasteel, waar de stilte nu overweldigend is, nu en dan opklimmend naar de kantelen, uitkijkend naar de terugkeer van zijn vader, in afwachting van het hopelijk vrolijk en uitbundig rumoer van de avond na een geslaagde jacht. De meeste tijd zal hij denkelijk doorbrengen in de keuken, waar zijn heldere stem vrolijk zal zingen bij het werk.
Maar deze keer loopt het anders... de jacht is een totale teleurstelling... Op de afgesproken ontmoetingplaats in het woud staat Godfroid nagenoeg alleen. De meeste heren hebben hem in de steek gelaten, en slechts enkele getrouwen zijn gekomen. De jacht bouwt zich dan ook niet goed op, het wild ontsnapt telkens en tot overmaat van ramp wordt Godfroid uit te zadel geworpen als hij wordt aangevallen door een gewond everzwijn dat uitbreekt. Even ziet hij de dood voor ogen, en als bij wonder overleeft hij het met slechts een paar kneuzingen… maar zijn lievelingspaard moet afgemaakt worden, en de jacht eindigt abrupt. Iedereen gaat terug naar zijn eigen burcht en het avondfeest wordt afgeblazen.
Op weg naar huis is de frustratie groot. Mentaal is het voor Godfroid een zoveelste keerpunt, en zijn gedachten dwalen somber af. Wat is de toekomst? Voor hem? Voor zijn zoon? En hij neemt een besluit. Al te lang heeft hij Gaëtan beschermd voor de harde werkelijkheid. Vandaag ziet hij in dat de dood hem ooit in zal halen, en zijn zoon wereldvreemd en kwetsbaar achterlaten. Nu Gaëtan zelf twaalf jaar is geworden wordt het tijd ook hem in te wijden in de “echte” wereld rond de burcht, zoals zijn vader het met hem ook deed. Vanavond nog zal hij daar mee beginnen.
Het is geen uitbundig gezelschap dat aankomt in de burcht, en in stilte begeeft iedereen zich terug naar zijn dagelijkse bezigheden. Vanuit zijn frustratie voelt Godfroid de behoefte om af te dalen naar de geheime gang, en enkele pijlen af te schieten in de oubliette. Het is voor het eerst dat hij het ritueel op die manier zal gebruiken. Als hij aankomt in de burcht besluit hij onmiddellijk af te dalen naar de vergeetput en bij het oversteken van het neerhof roept hij zijn zoon.
Er komt niet onmiddellijk antwoord, de heldere jongensstem laat zich niet horen, en denkelijk is Gaetan volop aan de slag in de keuken, en dan hoort of ziet hij iemand. Godfroid besluit de verwachting aan het avondfeest bij zijn zoon nog niet te breken… En eigenlijk is het beter hem bij de eerstvolgende volle maan te introduceren in het ritueel, zoals het hoort… Nu wil hij zich slechts afreageren…
Even later schiet hij met kracht een pijl door het schietgat van de put. Bijna onmiddellijk is er reactie. Hij hoort de schreeuw van een jonge heldere stem, bijna meisjesachtig, maar onmiskenbaar geknakt in de dood. Lijkbleek ziet hij nu pas de sleutel in het hangslot van de kerker, de weggeschoven grendel, de zware deur op een kier.
De werkelijkheid slaat hem als een hamer in het gezicht en vertwijfeld schreeuwt hij de naam van zijn zoon. Maar terzelfdertijd beseft hij : hoe hard hij zijn naam ook roept, hij weet dat zijn kind niet meer zal antwoorden ./...
(inspiratie)Bronnen:
Barbara Tuchman: “de waanzinnige veertiende eeuw”.
Leonhard Reinirkens: “Die kulinarischen Abentauer des Fra Bartolo” (Walter Hädecke Verlag IBSN 90 53120416 NUGI 300).
Ridley Scott films: “Robin Hood”, “Kingdom of Heaven”.
Kanttekening uit het boek van Regine Pernoud “Pour en finir avec le Moyen Age” (Editions du Seuil, Paris 1977 ISBN 90 264 34626) :
" Middeleeuwen betekent op hardnekkige wijze voor velen nog altijd: tijd van onwetendheid, verdierlijking en algemene onderontwikkeling - al is het dan de enige periode van onderontwikkeling waarin men kathedralen heeft gebouwd ! Meer dan 150 jaar opzoekingswerk door geleerden heeft het grote publiek nog niet bereikt.
Een sterk voorbeeldje misschien. Kort geleden werden op televisie de woorden "Dood ze maar allemaal, God zal de zijnen herkennen" aangehaald als een historische uitspraak ter gelegenheid van het bloedbad van Béziers in 1209. Het is echter al meer dan 100 jaar geleden (in 1866) dat een geleerde - overigens zonder veel moeite - aantoonde dat die woorden toen niet uitgesproken kunnen zijn. Men vindt ze in geen enkele bron uit die tijd terug, alleen in Het boek der Mirakelen, Dialogus Miraculorum, de titel zegt al genoeg. De Duitse monnik Cesareus van Heisterbach, een man met een
grote verbeelding zonder veel scrupules omtrent historische authenticiteit, stelde het werk zo'n vijftig jaar na de feiten samen. Sinds 1866 heeft echter geen enkele historicus dat "Dood ze allemaal" nog aangehaald. De schrijvers van handboeken gebruiken het echter nog altijd, wat weer eens bewijst hoe traag wetenschappelijke aanwinsten en verworvenheden publiek eigendom worden...”
Edgar Allan Poe: inspiratie door “ verzamelde verhalen”.
Christian Stickx: “Goed. En waar schuilden de rechtvaardige rechters? De geheimen van de klerikale loge” (Van Halewyck ISBN 978 90 5617 808 6 NUR 680).
Het in het voorwoord genoemde verhaal dat bijna in de obscuriteit was verdwenen… Het komt uit een oud boek met heel korte verhalen dat ik – lang geleden –- lukraak ontleende uit de oude bibliotheek aan de Ottogracht in Gent; ik heb jaren later geprobeerd het boek terug te vinden maar door de verhuis van de bib is dat niet gelukt. Ik blijf op zoek naar de oorspronkelijke auteur. In mijn vertelling is alleen de kern van het verhaal over een burcht overgebleven… want zoals gezegd is het sindsdien een eigen leven gaan leiden. Ik zou het heel fijn vinden om het originele verhaal terug te vinden.
___________________________Fantastoricus... De Haan maart 2011_________
meer op de blog fantastoricus.strikingly.com of facebook van Raphael Snoeck
reageren kan ook op raphaelsnoeck@skynet.be